Armoede in
Nederland: de barmhartigheid van de participatiemaatschappij 5.5. De gemeenten zijn te soft
Vijfde uitgangspunt:
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het armoedebeleid en de schuldhulpverlening. Ze krijgen daarvoor geld van de rijksoverheid. Maar de tekst de Participatiewet ademt toch een andere sfeer. Eerder is al gewezen op de grote mate van irritatie die bij de landelijke overheid bestaat over het vermeende lakse beleid van gemeenten. De wet bevat daarom een aantal bijzondere maatregelen die er duidelijk op gericht zijn om de gemeenten zo nodig tot meewerken te dwingen. Heel duidelijk speelt dit bij de strafbepalingen, zoals we zojuist hebben gezien. Verder hebben we eveneens al gezien dat het rijk met opzet de budgetten voor re-integratie te laag vaststelt, waardoor de gemeenten gedwongen zijn om hun aandacht vooral te richten op de “makkelijke” groep die nog niet lang in de bijstand zit. Maar de wet bepaalt ook, dat de minister de bevoegdheid heeft om zo nodig aan een gemeente een aanwijzing te geven. Dat klinkt niet zo dramatisch, maar dat is het wel. Een aanwijzing is een officieel bevel van een minister aan een lagere overheid of overheidsinstantie. Deze bevoegdheid is opgenomen in artikel 76 van de Participatiewet: Onze Minister kan, indien hij met betrekking tot de rechtmatige uitvoering van deze wet ernstige tekortkomingen vaststelt, aan het college, nadat het college gedurende acht weken in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, een aanwijzing geven. Hij treedt daarbij niet in de besluitvorming inzake individuele gevallen. Vervolgens bepaalt dit artikel nog, dat de minister
de uitkeringen aan de gemeente voor de financiering van de Participatiewet
kan uitstellen of verlagen, wanneer de gemeente halsstarrig zou blijven.
Hier neemt de minister dus de zelfde houding aan ten opzichte van de
gemeente, als hij wil dat de gemeente aanneemt ten opzichte van de
bijstandsgerechtigde.
|
|||
Vorige Inhoudsopgave |
Volgende Download als PDF |
||