De mensenrechten: rechten (en plichten) voor jou en mij


3.3. Problemen met solidariteit

Solidariteit is nauw verbonden met gelijkwaardigheid, maar gaat verder. Zonder gelijkwaardigheid heeft niet iedereen de zelfde kansen, maar solidariteit is nodig voor hen die aan kansen niet genoeg hebben.

De Grote Van Dale geeft als betekenis voor het woord solidariteit: “bewustzijn van saamhorigheid en bereidheid om de consequenties daarvan te dragen.” Solidariteit is dus gebaseerd op gemeenschapsdenken.

Dit wijst naar de oorsprong van de menselijke solidariteit. De mens is van nature een sociaal wezen. Sociale wezens maken niet alleen deel uit van een groep, maar ze investeren ook in het welzijn van de groep. Dat doen ze omdat ze de groep waarderen als een steun in de strijd om te overleven. De leden van de groep ervaren er voordeel van, als het met de groep als geheel goed gaat. Daarom zal in de natuur (apen), of in een kleine, primitieve gemeenschap, een lid dat voedsel gevonden heeft dit delen met de rest van de groep. Bij dit delen heeft de hele groep baat, en de volgende keer zal een ander lid van de groep hetzelfde doen.

Deze vorm van onderlinge solidariteit functioneert het beste in kleine, overzichtelijke groepen, waarin alle leden elkaar kennen. Alleen dan kunnen de leden nl. bijhouden of er geen profiteurs zijn, die alleen maar nemen zonder tot tegenprestatie bereid te zijn.

De menselijke solidariteit is dus van nature gericht op de leden van een kleine gemeenschap: de eigen groep.

In een complexe samenleving als de onze maakt iedereen deel uit van meerdere, elkaar deels overlappende groepen: een gezin, een familie, de werknemers van een bedrijf, de leden van een sportclub, de inwoners van een stad, een streek, of land.

Veel van deze groepen zijn zo groot zijn dat niemand alle leden ervan kan kennen. Dan schiet het systeem van spontane, wederzijdse solidariteit al vlug tekort.

* * * * *

Zoals we al gezien hebben (in paragraaf 2.3 Solidariteit) krijgt maatschappelijke solidariteit o.a. vorm via het belastingstelsel. Voor de democratische rechtsstaat is dit een geëigende manier om bijv. onderwijs en gezondheidszorg te financieren. Voor dit type voorzieningen, waar iedereen ooit een beroep op moet doen, is dit een onomstreden systeem.

Het wordt al iets problematischer, wanneer het gaat om voorzieningen voor speciale groepen, zoals gehandicapten.

Een voorbeeld. Recht op vrijheid van beweging betekent o.a. dat ieder mens gebruik moet kunnen maken van het openbaar vervoer. Ieder mens, dus ook iemand in een rolstoel. Maar dat vergt wel bijzondere aanpassingen aan bussen, treinen en perrons. Dat kost veel geld, wat uiteindelijk door de gezonde reizigers zal moeten worden opgebracht – via een duurder bus- of treinkaartje, of via de belastingen. Natuurlijk, in theorie kan iedereen ooit in een rolstoel terecht komen, maar er zullen niet veel mensen zijn die het meebetalen aan deze voorzieningen zien als een verzekeringspremie voor hun eigen toekomst. Hier wordt het gevoel van solidariteit dus wat meer op de proef gesteld. Dat dit in de praktijk toch tot weinig problemen leidt komt, omdat de kosten over zoveel mensen worden omgeslagen dat alleen de ergste gierigaards het zullen voelen als een aanslag op hun portemonnee.

Dit wordt anders wanneer bijv. een kleine gemeente, of een individuele winkelier, een elektrische deuropener moet aanbrengen omdat anders iemand in een rolstoel niet zelfstandig naar binnen kan. Dan ontstaat een afweging, waarvan de uitkomst niet bij voorbaat vaststaat. Maar bij mensen die zich in een rolstoel moeten verplaatsen is goed bekend, dat die uitkomst nogal eens negatief uitpakt: “Is dat nou echt wel nodig? Er is toch altijd wel iemand in de buurt die even de deur voor die mevrouw kan openhouden?”

Hulp bieden, rechtstreeks van mens tot mens (buiten de eigen kring van familie of bekenden), gaat nog een stap verder. Dan wordt het echt moeilijk, omdat het (te) persoonlijk dreigt te worden. In het eigen gezin, de eigen familie, of bijv. onder de werknemers van hetzelfde bedrijf, gaat het aanbieden van hulp makkelijker, omdat er al een meer of minder persoonlijke relatie met de ander is. Bij het helemaal ontbreken van zo’n relatie is het voor een gever een stap in het duister: gaat die ander jou misschien botweg afwijzen? Of kom je juist nooit meer van die persoon af?

Extra lastig kan het worden wanneer degene die hulp nodig heeft een totale buitenstaander is: een vluchteling bijvoorbeeld. Zolang we het allemaal goed hebben, is het opnemen van wat vluchtelingen geen probleem. Maar als het ons wat slechter gaat, of wanneer het land “overspoeld” wordt met vluchtelingen, komt er al snel gemor.
Mensen hebben er begrip voor wanneer iemand wiens huis is uitgebrand voorgaat bij het verstrekken van een nieuwe woning. Dat is logisch: je kunt die mensen niet op straat laten slapen.  Maar de asielzoeker wiens huis in een ver land ook is uitgebrand hoort niet bij “ons,” en daarom gelden er voor hem andere maatstaven.

De mens is een sociaal wezen, en dus van nature geneigd tot solidariteit. Maar dan wel graag dicht bij huis, in eigen kring. Natuurlijk, mensen met een warm hart stappen makkelijk over deze barričres heen – maar als de warme harten in de meerderheid waren, zou de wereld er heel anders uitzien.

Daarom doen we er goed aan om solidariteit zoveel mogelijk te organiseren via instituties: professioneel, en onpersoonlijk. Op die manier is solidariteit met vreemden makkelijker op te brengen. Daar kunnen we neerbuigend over doen, maar zo zitten wij mensen nu eenmaal – in meerderheid – in elkaar. Dan is het beter je daar bij neer te leggen, dan vol te houden dat het anders zou moeten zijn.

De bedoelde instituties kunnen gefinancierd worden met het al genoemde systeem van de belastingen. Via de belastingen kunnen van iedereen bijdragen worden geďnd, waarna deze worden herverdeeld in de vorm van voorzieningen en verstrekkingen. Idealiter gaat het innen naar draagkracht, en het verstrekken naar behoefte. Dat is het model van de verzorgingsstaat.

* * * * *

In bepaalde Nederlandse politieke kringen wordt het model van een “zorgzame samenleving” voorgestaan, als alternatief voor de verzorgingsstaat. Juist omdat de menselijke solidariteit van nature gericht is op de leden van de eigen groep, is dit een uiterst gevaarlijk model. Als we maatschappelijke ondersteuning zouden gaan afschuiven naar het niveau van burenhulp, zou dat tot grote problemen leiden. De eenlingen, de niet-assertieven, de onpopulairen, de onsocialen: ze zouden massaal over de rand van de samenleving tuimelen.

Die persoon die “altijd” wel aanwezig is om even de deur voor die mevrouw in een rolstoel open te houden: die komt ook uit de koker van de pleitbezorgers van de zorgzame samenleving. Het model van de zorgzame samenleving is gebaseerd op het inzetten van sociale druk als een middel om bezuinigingen te realiseren.

* * * * *

Overigens is het afwijzen van hulp aan vreemdelingen niet automatisch discriminatie. Bij discriminatie gaat het er om, een groep anderen te treffen. Bij het voortrekken van de eigen groep worden de anderen “slechts” genegeerd.

Dat neemt niet weg dat beide goed kunnen samengaan. Als de asielzoekers in het voorbeeld over huisvesting bijv. Moslims zijn, kan het afwijzen van asielzoekers samenvallen met het discrimineren van Moslims.

Discriminatie kan ook opzettelijk verpakt worden als het voortrekken van de eigen groep, om het zo wat aanvaardbaarder te laten schijnen. “Eigen volk eerst” klinkt net iets minder afstotend dan “Weg met alle Moslims.” Bovendien zijn er geen wetten tegen het willen voortrekken van het eigen volk, en wel tegen discriminatie. Toch zijn beide even verwerpelijk, omdat beide een wig drijven in de samenleving, en zo de solidariteit ondermijnen die essentieel is voor het verwezenlijken van de mensenrechten.

Vorige                                                                                            Volgende

Terug naar inhoudsopgave